zondag 26 januari 2014

Het verhaal van een langzitter… Svenja (deel 10)

Het asiel waar ik als vrijwilliger werk heeft een anti-inslaapbeleid. Er worden dus geen dieren ingeslapen alleen omdat ze ‘te bang’ zijn of ‘te lang’ in het asiel zitten. Gelukkig maar. De keerzijde daarvan is natuurlijk wel dat we altijd een aantal honden of katten hebben zitten die al heel lang op een warm thuis wachten. Zoals Svenja (onlangs geplaatst!), Diza (onlangs geplaatst!), Pino (gisteren geplaatst!!) en Bontje (onlangs geplaatst!). De vier katjes die al meer dan een jaar in het asiel wonen. Echt geen enorm vervelende exemplaren. Integendeel. Het zijn stuk voor stuk lieve katten. Alleen een tikje eigenzinnig misschien. ;-) Maar dat maakt ze naar mijn mening nou juist zo leuk. Waarom ze er dan al zo lang zitten? Geen idee. Echt niet. Gewoon domme pech denk ik soms wel eens. Dus misschien helpt het ze wel als ze zelf hun verhaal kunnen vertellen. Van de periode voor ze in het asiel terecht kwamen, weten we vrijwel niets. Dat deel is dan ook gebaseerd op redelijke aannames en een beetje fantasie. J
Het verhaal van Svenja is representatief voor het verhaal van zovele jonge moeders die tegen wil en dank buiten moeten zien te overleven... De meeste van hen begonnen hun leven als geliefde huiskat, maar zijn op enig moment - om wat voor reden dan ook - op straat beland. Niet gechipt en niet gesteriliseerd...

Het woord is aan Svenja

Svenja is een beeldschone lapjesdame. Ze op 13 augustus 2012 in het asiel terecht gekomen, samen met haar 5 kleintjes. Haar geboortedatum is geschat op 21 augustus 2009. Svenja vertelt zelf haar verhaal.



Ik lag op een van de plankjes die aan de muur hingen en keek de kamer rond. Alles was me inmiddels aardig vertrouwd. De grote krabpaal in de hoek met drie plekjes om te liggen en twee holletjes om je in te verstoppen. De mandjes op de grond, de dikke matras waar je je heerlijk op kon uitrekken, de plankjes aan de muur. Ook in de tuin wist ik precies waar je het beste kon schuilen voor de regen en op welk plekje je de hele dag in de zon kon liggen. Ik had zo’n beetje elk mandje dat daar stond uitgeprobeerd en ook de rare, overkapte kar had ik al vaker van binnen bekeken. Dat was overigens wel een hele fijne verstopplek! De verzorg-mevrouw had een paar keer heel lang moeten zoeken, voordat ze me daarin ontdekte. Dat had ik wel grappig gevonden, want ik hoorde haar steeds mijn naam roepen en ze was wel vier keer de hele tuin doorgelopen. En die is best groot hoor. Hihi. Ik kende ook al mijn kamergenoten. We waren nu nog met z’n tienen. Dat waren er veel meer geweest, volgens mij zaten er wel twintig andere katjes in de kamer toen ik er net kwam wonen. Dat was een maand of vier geleden. De tijd vloog. Ik vond mijn kamergenootjes wel aardig, maar was graag op mezelf. Dat respecteerden ze gelukkig. Bijna allemaal dan, op één of twee vervelende exemplaren na dan. Zoals Wielus, de jonge druktemaker. Jemig, wat had dat ventje een energie zeg. Hij was heel lief en ontzettend komisch, maar zoooo druk. En je wilde ook niet naast hem staan met eten. Pff, alles is voor Wielus, dat dacht meneer tenminste. Of Pino, nog zo’n wildebras. Spelen, spelen, spelen. Dat was het enige dat hij wilde en van het antwoord ‘nee’ had hij echt nog nooit gehoord. Het was een lieverd hoor en hij bedoelde het echt niet vervelend, maar hij was zooo vermoeiend. :-) Pino hebben ze gelukkig op een gegeven moment naar een andere kamer verhuisd. Ik denk dat daar meer speelkameraadjes voor hem zaten. Wij waren in elk geval blij. Voor hem en voor ons.

We hadden hier allemaal ons eigen verhaal, onze eigen geschiedenis. De meeste waren, net als ik, op een of andere manier de weg naar huis kwijt geraakt. Soms wel op een bijzondere manier. Arie was achter in een vrachtwagen gesprongen en in slaap gevallen. Toen hij uren later wakker werd en naar buiten glipte, bleek hij niet meer in zijn eigen straat te zijn, maar op een plek die hij helemaal niet kende. De vrachtwagen was gaan rijden en de sufferd had niks gemerkt. Kai had een paar weken per ongeluk opgesloten gezeten in een vreemde schuur. Hij had al die tijd moeten overleven op een paar muizen en de regen die door het dak naar binnen sijpelde. Toen de deur van de schuur eindelijk open werd gedaan, was hij zo verzwakt en in de war dat hij in paniek heel hard en heel ver was weggerend. En toen kon hij dus de weg naar huis niet meer vinden. Heel zielig. Er waren er ook een paar die door hun baasje zélf hier naartoe waren gebracht. Zoals Christa en Remi. Daar snapte ik dus helemaal niets van. Ze waren gewoon hier achtergelaten, hun baasje was nooit meer teruggekomen. Dat doe je toch niet? Maar het ergste verhaal vond ik dat van Nima en Roos. Daar was ik echt heel erg van geschrokken. Nu nog liepen de rillingen over mijn lijf als ik er aan dacht. Hun baasje had ze in de auto gezet en was gaan rijden. Eerst dachten ze nog dat ze weer naar de dokter moesten, want dan moesten ze ook altijd in zo’n mandje in de auto. Maar het was wel al heel donker en dat hadden ze toch wel een beetje raar gevonden. Na heel lang rijden, zeker twee uur zei Nima, was hun baasje gestopt, had de mandjes uit de auto gehaald, ze open gemaakt en hun eruit geschud – zo zei Nima het echt – was weer in de auto gesprongen en hard weggereden. Hij had ze zomaar daar achtergelaten! Midden in de nacht, in de regen, in de kou, in een omgeving die ze helemaal niet kenden, heel ver van huis. Pffff. Ongelofelijk toch? Dan dacht je dat je veilig was en een fijn thuis had… Nima en Roos hadden best lang op straat gezworven, tot ze uiteindelijk door een lieve meneer waren gevonden. Ze waren toen heel mager en heel ziek geweest. En nu woonden ze dus hier. Ze waren gelukkig wel weer beter geworden, maar bah, wat gebeurden er soms toch vreselijke dingen. En wat was ik toch naïef geweest. Toen ik vroeger thuis woonde had ik echt gedacht dat alle katten een huis hadden en gelukkig waren. Nou… inmiddels wist ik wel beter.

Svenja wist al snel de beste plekjes te vinden. :-)

‘Cezar gaat, Cezar gaat, Cezar gaat!’ hoorde ik Fievel – een hele lieve jongen met een halve staart - ineens roepen. Er waren het afgelopen kwartier een vreemde mevrouw en meneer in onze kamer geweest. Blijkbaar hadden ze hun keuze gemaakt. Cezar, de bofkont, mocht mee. Zijn kans op geluk. Een nieuw thuis. Ik gunde het hem. Hij was de zoveelste van mijn kamergenootjes die ik in de afgelopen maanden had zien vertrekken. Om een of andere reden werd ik nooit gekozen. Ik vond dat niet zo heel erg. Ik wachtte op het nieuws van de verzorg-mevrouw dat ook mijn laatste twee kleintjes, Blacky en Elvie, een thuis hadden gekregen. Net zoals de andere drie. Pas dan kon ik ook gaan, nu nog niet. Ik moest eerst weten dat mijn hummels allemaal veilig en gelukkig waren. Dus het mocht van mij nog wel even duren. Ik zuchtte. Ik had het hier helemaal niet slecht, maar stiekem verlangde ik toch wel naar een mandje voor mij alleen. Naar een beetje rust en privacy. Naar mijn eigen mensen, die echt van me hielden… Helemaal snappen deed ik het toch niet. Iedereen zei steeds tegen me dat ik zo mooi was en zo lief. Maar als dat echt zo was, waarom werd ik dan nooit gekozen? Ik had het er een tijdje terug al een keer met Mober over gehad. Die woonde hier al heel erg lang. ‘We zijn gewoon niet uitbundig genoeg Svenja’ had Mober gezegd. ‘Je moet meteen naar de vreemde mensen toe rennen. Voor hun voeten staan, zodra ze de deur door komen. Zoals Wielus, die doet dat heel goed. Je moet je altijd laten aaien en oppakken, ook al heb je daar eigenlijk geen zin in. En je moet zeker niet mopperen, zoals jij wel eens doet, als de mensen iets doen wat je niet wil. Ook al heb je ze al drie keer netjes gevraagd om te stoppen.’ Ja, misschien had Mober wel gelijk. Het waren inderdaad meestal de katjes die het hardste riepen en die zich voor de voeten van de vreemde mensen op de grond lieten vallen, die gekozen werden. Maar het zat gewoon niet in mijn aard. Dat uitbundige, dat opvallende, dat haantje-de-voorste-gedoe. Moest ik me dan echt anders voordoen dan ik was? Dan kwamen ze daar later toch wel achter, toch? En dan? Ik wist het ook niet meer. Ik was wie ik was. Ik had ook te veel meegemaakt in de tijd dat ik buiten had geleefd. Ik had te veel gezien. En ik had te veel verhalen gehoord. Mijn onbevangenheid naar mensen toe, mijn onvoorwaardelijke vertrouwen, was weg. Ik wist echt wel dat er ook hele lieve en goeie mensen waren hoor. Maar voor ik dat durfde te geloven, moest ik ze eerst wel echt heel goed kennen.

Er zou vast wel een keer iemand komen die dat begreep. Iemand die een klein beetje geduld met me zou hebben en me gewoon lekker de tijd zou geven om hem of haar te leren kennen en te leren vertrouwen. Iemand ook die snapte dat ik af en toe een momentje voor mezelf nodig had en dat ik er niet altijd zin in had om als lappenpop te worden rondgedragen of me een uur lang te laten kneden, bevoelen en aanraken. Aan die gedachte hield ik me vast. Mijn mensenmatch bestond echt wel en ooit zou hij of zij me hier vinden…


Wordt vervolgd

zondag 19 januari 2014

Het verhaal van een langzitter… Svenja (deel 9)

Het asiel waar ik als vrijwilliger werk heeft een anti-inslaapbeleid. Er worden dus geen dieren ingeslapen alleen omdat ze ‘te bang’ zijn of ‘te lang’ in het asiel zitten. Gelukkig maar. De keerzijde daarvan is natuurlijk wel dat we altijd een aantal honden of katten hebben zitten die al heel lang op een warm thuis wachten. Zoals Svenja (onlangs geplaatst!), Diza (onlangs geplaatst!), Pino en Bontje (onlangs geplaatst!). De vier katjes die al meer dan een jaar in het asiel wonen. Echt geen enorm vervelende exemplaren. Integendeel. Het zijn stuk voor stuk lieve katten. Alleen een tikje eigenzinnig misschien. ;-) Maar dat maakt ze naar mijn mening nou juist zo leuk. Waarom ze er dan al zo lang zitten? Geen idee. Echt niet. Gewoon domme pech denk ik soms wel eens. Dus misschien helpt het ze wel als ze zelf hun verhaal kunnen vertellen. Van de periode voor ze in het asiel terecht kwamen, weten we vrijwel niets. Dat deel is dan ook gebaseerd op redelijke aannames en een beetje fantasie. J
Het verhaal van Svenja is representatief voor het verhaal van zovele jonge moeders die tegen wil en dank buiten moeten zien te overleven... De meeste van hen begonnen hun leven als geliefde huiskat, maar zijn op enig moment - om wat voor reden dan ook - op straat beland. Niet gechipt en niet gesteriliseerd... 
Het woord is aan Svenja

Svenja is een beeldschone lapjesdame. Ze op 13 augustus 2012 in het asiel terecht gekomen, samen met haar 5 kleintjes. Haar geboortedatum is geschat op 21 augustus 2009. Svenja vertelt zelf haar verhaal.



De grote verhuizing. Die dag staat in mijn geheugen gegrift. Een dag vol tegenstrijdige emoties; vol verwarring, angst en verdriet, maar uiteindelijk ook opluchting en blijdschap. Ik dacht te weten wat me te doen stond. De vreemde mensen die regelmatig langs de kooien liepen, kozen steeds één of twee kleintjes uit en gaven ze een thuis. Dat wilde ik ook voor die vijf van mij. Dus de volgende keer dat er mensen kwamen, moesten we gewoon heel erg ons best doen om op te vallen. Ze moesten ons heel leuk en lief vinden en dan zouden ze hopelijk één of twee van mijn hummels uitkiezen. Dan hadden ze een kans op een warm thuis en een gelukkig leven. Dat gunde ik ze zo. Maar het liep allemaal anders dan ik had gedacht…

Op een ochtend, ik denk dat het een week of vier, vijf was nadat we hier waren binnengekomen, kwamen twee van onze ‘verzorg-mevrouwen’ met drie mandjes naar onze kooi gelopen. Die mandjes betekenden meestal niet veel goeds en ik voelde mijn buik samentrekken. Wat nu weer? Ik dacht dat ik eindelijk snapte hoe het hier werkte? Had ik het nog steeds niet begrepen dan? ‘Lieve Svenja’ zei één van de mevrouwen tegen me ‘vandaag is een belangrijke dag. Je kleintjes zijn groot genoeg om op eigen pootjes te staan. Jij verdient weer een beetje vrijheid meisje en een beetje meer ruimte.’ Wat bedoelde ze daarmee, vrijheid en meer ruimte? Zou ze ons weer buiten zetten? Dat was niet volgens plan, dat was niet wat ik wilde! Dat was toch niet waarom we alles hadden doorstaan!? Ik werd zenuwachtig en mijn maag begon een beetje raar te doen. ‘Doe maar rustig liefje’ zei de mevrouw. ‘Er gaat niks engs gebeuren. Je gaat naar een eigen kamer en je kleintjes ook. Zij gaan naar de peuterkamer en jij naar de kattentuin.’ Peuterkamer? Kattentuin? Ik had geen idee waar ze het over had. Ze klonk heel rustig en lief, maar vertrouwen deed ik het niet. ‘Tijd om afscheid te nemen van je hummels’ zei ze ineens. Afscheid? Mijn hart klopte in mijn keel. Ojee, ojee, wat ging er toch allemaal gebeuren? Ik probeerde kalm te blijven, voor mijn kleintjes. Ik wilde niet dat ze de paniek zagen die ik vanbinnen voelde. Dag mijn liefjes, dag kleintjes, dag baby’s. Het is tijd om alleen verder te gaan, zonder mama. Het is tijd om op avontuur te gaan. Ik sprak ze zacht en geruststellend toe. We hadden dit gesprek in de afgelopen weken gelukkig al vaker gevoerd, ze waren dus al een beetje voorbereid. Steeds als een van de kleintjes uit een van de andere kooien met vreemde mensen vertrok, had ik ze uitgelegd dat er in het leven van elke kattenbaby een moment komt dat hij afscheid moest nemen van zijn moeder. Dat hij dan groot en sterk genoeg was om een eigen leven te leiden. Dat dat normaal was en goed en gezond. We hadden het 'het grote avontuur' genoemd. En voor mijn kleintjes was dat avontuur nu aangebroken.

Ze jammerden een beetje toen ze één voor één in het mandje werden gezet. Mijn hart brak. Niet alleen vanwege het afscheid, want ik wist dat dat onvermijdelijk was en ergens was ik er ook wel aan toe. Maar de onzekerheid, niet weten wat er met ze ging gebeuren, maakte me intens verdrietig. Uiteindelijk werd ik zelf ook in een mandje gezet. De mevrouwen pakte ons op en we verlieten de ruimte waarin we al die weken gewoond hadden. Toen we de deur uit waren, gingen we naar rechts, verder het gebouw in. Ze brachten ons dus niet naar buiten! Na een paar stappen stopten we. ‘Vanaf nu wonen je kleintjes hier Svenja’ zei één van de mevrouwen tegen me, terwijl de andere mevrouw met de twee mandjes waarin mijn hummels zaten een kamer binnenging. Ze hield mijn mandje tegen het glas van de deur en liet me naar binnen kijken. Een kamer. Een gewone kamer! Echt niet buiten dus. Er lagen dekens en kussens en er stonden mandjes en krabpalen – die kende ik nog van vroeger thuis. En de vloer lag bezaaid met balletjes en muisjes. Wat zouden ze dat leuk vinden! Er zaten al een paar andere kleintjes in de kamer. Ze kwamen op de mevrouw, die naar binnen was gegaan, afgerend. Ik zag nog net hoe de mevrouw de mandjes met mijn kleintjes op de grond zette en de deurtjes openmaakte. Toen liepen we weer verder en dat was dat. Dat was het laatste wat ik van mijn baby’s te zien zou krijgen. Ik voelde me nog steeds verdrietig, maar de paniek was verdwenen. Het was goed zo. Mijn kleintjes zaten nog steeds veilig binnen. Ze hadden nog steeds een kans op een thuis. Want ik wist inmiddels wel dat het niet de bedoeling was dat alle katjes hier zouden blijven wonen. Ja, het was goed zo…

Svenja in haar nieuwe kamer

Een minuut of wat later maakte de mevrouw een deur open en stonden we in een klein halletje met een aanrecht. Toen maakte ze nog een deur open en zag ik een kamer. Ook hier lagen dekens en kussens en stonden er mandjes op de grond. Ik zag plankjes aan de muur en een grote krabpaal. Maar ik zag ook zeker acht paar kattenogen die nieuwsgierig mijn kant uit keken. Ik slikte, die vreemde volwassen soortgenoten maakten me een beetje nerveus. ‘Met je kleintjes komt het echt wel goed lieverd’ zei de mevrouw terwijl ze mijn mandje op de grond zette en het deurtje openmaakte. ‘Het is nu weer tijd voor jou, je mag weer aan jezelf denken meisje. We zullen heel goed voor ze zorgen en ze zullen zeker snel een fijn thuis krijgen. Je hebt ze zo goed opgevoed. Ze zijn zo leuk. Jij kunt nu een beetje tot rust komen en er komen ook voor jou vast snel hele lieve mensen.’ Ik hoorde de mevrouw praten en ik hoorde ook wel wat ze zei, maar inmiddels stond er een reusachtige zwart/witte kater op nog geen meter van mijn mandje die mijn aandacht een beetje opeiste. Wat een grote kerel! Zeker zo groot als Bonzo, bedacht ik. Hij keek niet onaardig, hij zei alleen niks en dat maakte me een beetje onzeker. Ha-al-lo stamelde ik. Ik durfde mijn mandje niet uit. ‘Tim’ zei de mevrouw ‘maak eens even dat je wegkomt jongen. Je ziet toch dat Svenja het eng vindt als jij met je snufferd voor haar mandje staat. Laat haar eens even rustig wennen hier. Aan de kant.’ Tim draaide zich om en liep weg. Tim… zo heette hij dus. Voorzichtig stak ik mijn hoofd uit het mandje. Ik keek naar links en naar rechts en besloot het maar te wagen. Ik liep langzaam de kamer in en ging zitten. Ik moest even alles op me laten inwerken. Ik keek rond en zag nog een deur. Hij stond open en ik zag een soort van tuin, met een bank en een of ander klimtoestel en allemaal mandjes. Hmm, niet slecht. Het was niet zo verkeerd hier. Ik liep naar buiten en sprong op de bank. Ik kroop in het hoekje en sloot mijn ogen. Wat een dag. Even rust…


Wordt vervolgd

zondag 5 januari 2014

Het verhaal van een langzitter… Svenja (deel 8)

Het asiel waar ik als vrijwilliger werk heeft een anti-inslaapbeleid. Er worden dus geen dieren ingeslapen alleen omdat ze ‘te bang’ zijn of ‘te lang’ in het asiel zitten. Gelukkig maar. De keerzijde daarvan is natuurlijk wel dat we altijd een aantal honden of katten hebben zitten die al heel lang op een warm thuis wachten. Zoals Svenja (onlangs geplaatst!), Diza (onlangs geplaatst!), Pino en Bontje (onlangs geplaatst!). De vier katjes die al meer dan een jaar in het asiel wonen. Echt geen enorm vervelende exemplaren. Integendeel. Het zijn stuk voor stuk lieve katten. Alleen een tikje eigenzinnig misschien. ;-) Maar dat maakt ze naar mijn mening nou juist zo leuk. Waarom ze er dan al zo lang zitten? Geen idee. Echt niet. Gewoon domme pech denk ik soms wel eens. Dus misschien helpt het ze wel als ze zelf hun verhaal kunnen vertellen. Van de periode voor ze in het asiel terecht kwamen, weten we vrijwel niets. Dat deel is dan ook gebaseerd op redelijke aannames en een beetje fantasie. J
Het verhaal van Svenja is representatief voor het verhaal van zovele jonge moeders die tegen wil en dank buiten moeten zien te overleven... De meeste van hen begonnen hun leven als geliefde huiskat, maar zijn op enig moment - om wat voor reden dan ook - op straat beland. Niet gechipt en niet gesteriliseerd...

Het woord is aan Svenja

Svenja is een beeldschone lapjesdame. Ze op 13 augustus 2012 in het asiel terecht gekomen, samen met haar 5 kleintjes. Haar geboortedatum is geschat op 21 augustus 2009. Svenja vertelt zelf haar verhaal.


13 augustus 2012. Dat was de dag dat we hier naartoe waren gebracht. Door de mannen in de gele jassen. Mijn doel was bereikt. Ik had voor de herfst een thuis gevonden. Toch was het wel een beetje een raar thuis. Ik snapte nog steeds niet helemaal wat de bedoeling was en wat ons te wachten stond. Er zaten hier zoveel poezen en zoveel baby’s. Er stonden zoveel kooien. Soms werden er katjes uit de kooien gehaald en dan zagen we ze niet meer terug. Precies zoals Bonzo en Tika me eerder al eens verteld hadden. Waar zouden die poesjes gebleven zijn? 'Er is vast iets heel ergs met ze gebeurd', zei Tisha keer op keer. Tisha was vreselijk bang en heel erg verlegen. Ze zat in de kooi naast ons, samen met haar drie kleintjes. Tisha had nog nooit een echt thuis gehad. Ze had altijd buiten gewoond en was heel vaak weggejaagd door mensen. Ze was zelfs een keer bekogeld met stenen. Ik rilde bij de gedachte daaraan. Tisha vertrouwde mensen niet en dat snapte ik natuurlijk wel. Toch geloofde ik niet dat er iets ergs gebeurde met de katjes die uit de kooien werden gehaald. De mensen die voor ons zorgden waren erg lief. Ze maakten altijd ons toilet schoon, gaven ons nieuwe dekentjes en lekkere brokjes. Ze praatten tegen ons, aaiden ons en speelden met de kleintjes. Ik kon het me gewoon niet voorstellen dat die mensen ons iets ergs aan zouden doen. Maar de twijfel bleef wel een beetje knagen. Altijd weer die onzekerheid, ik werd er zo vreselijk moe van. Dat was wat ik écht wilde, realiseerde ik me, rust in mijn hoofd. Me gewoon echt veilig voelen en me niet meer druk hoeven maken om wat er misschien wel ging komen.

Mijn gedachten werden plots en ruw verstoord door de kleine Lios die met een harde plof bovenop mijn hoofd landde. Dat was verdorie al zeker de vijfde keer die dag. En het was volgens mij nog niet eens middag. Lios, riep ik boos, kijk nou toch eens uit jongen. ‘Pffff, maaahaaam’ verzuchtte hij, terwijl hij zich ondertussen met zijn rug tegen me aan liet vallen en demonstratief zijn pootjes in de lucht stak. ‘Ik kan er toch ook niks aan doen dat jij steeds precies daar gaat liggen, waar ik moet landen?’ zei hij. Ondanks mijn ergernis moest ik stiekem lachen. De wijsneus. Oh, nou vergeet ik bijna iets belangrijks te vertellen: we hadden namen gekregen! De mevrouw die mij op de eerste dag in de kooi had gezet, heeft me Svenja genoemd. Svenja… Svenja… Svenja… Ik had de naam in mijn hoofd een paar keer herhaald. Hij beviel me wel. Hij was een beetje exotisch, alsof ik uit een ver land kwam. Dat vond ik wel interessant. Lios, de wijsneus, was mijn zwart-witte jongen. Een vreselijk bijdehand kereltje en een echte wildebras. Net als Robby, mijn knappe rode manneke. Ook zo’n druktemaker. Mijn lieve pikzwarte mini-Bonzo had de naam Blacky gekregen. Het was een stoer ventje, maar iets bedachtzamer en rustiger dan de andere twee jongens. Mijn meisjes heetten Elvie en Joes. Elvie had het gekleurde vachtje, net als ik, maar dan met veel meer zwart. Een echte meid. Als die haar zin niet kreeg… nou, dan kon je je borst natmaken hoor. Dráma. Maar ze was ook vreselijk grappig en heel lief. En dan Joes, mijn beeldschone, rustige zwart-witte hummeltje. Een zachtaardig en gevoelig meisje was het. Ze waren allemaal al zo groot geworden. Dat kwam zeker door de brokjes die ze aten. Sinds een tijdje dronken ze geen melk meer en daar was ik blij om. Mijn tepels hadden op een gegeven moment flink pijn gedaan. Zeker toen ze al hun tandjes hadden en ze ook wisten hoe ze ze moesten gebruiken. Pfff. Dat was echt niet leuk meer. Het was een fase die ik met plezier had afgesloten. Ik had ervan genoten en het met liefde gedaan, maar genoeg was genoeg.

Lios, de kleine wijsneus, op 19 september 2012 :-)

Het waren nu echte peuters, geen baby’s meer. Met energie voor tien. Ze stuiterden door de kooi, hingen voortdurend in de tralies en kwebbelden aan één stuk door. Ze hadden van één van de jongere mevrouwen een paar balletjes en nepmuisjes gekregen en vanaf dat moment was het voortdurend feest. Voor hun dan, voor mij was het allemaal net iets minder prettig. Ik verlangde naar rust en ruimte en vroeg me voor de zoveelste keer af hoe lang we nog in die kooi moesten blijven. Een paar dagen geleden waren er vreemde mensen gekomen. Een man, een vrouw en een kindje van een jaar of 10. Ze waren langs alle kooien gelopen en hadden ook voor die van ons stil gestaan. Ik hoorde ze over mijn kleintjes praten, over hoe mooi ze waren en hoe schattig. Na een tijdje was de mevrouw die mij in de kooi had gezet gekomen. Ze had met de mensen gesproken en toen de kleine Sammie – uit de kooi schuin tegenover die van ons – uit zijn kooi gehaald. Ze had hem in een mandje gestopt en meegenomen. Daar was ik eerst heel erg van geschrokken. Tot de mevrouw die mij in de kooi had gezet weer terug was gekomen. Samen met een andere, jongere mevrouw. Die laatste verzorgde ons soms ook wel eens, dus haar kende ik ook. Ze waren blij en aan het lachen. ‘Dat is fijn hè, Sammie heeft nu een heel goed thuis’ hoorde ik de mevrouw tegen Mollie zeggen, het zusje van Sammie. ‘En jij krijgt ook vast heel snel een geweldig thuis liefje. Waar er heel veel van je gehouden wordt en waar je heel gelukkig zult zijn.’ Een thuis? Ze zei echt ‘een thuis’. En wat was dit dan? Waar zaten we nu dan? Ik begreep het niet helemaal, maar ik zag wel hoe blij de mevrouwen waren dat Sammie een thuis had. En ze zei dat Mollie ook een thuis zou krijgen, waar ze heel gelukkig zou zijn. Dát was dus waar we voor moesten zorgen, besloot ik. Dat de vreemde mensen die af en toe binnen kwamen en langs alle kooien liepen, ons leuk vonden. Of in elk geval mijn kleintjes leuk vonden. Heel erg leuk. Want dan zouden ze een thuis krijgen. Een écht thuis. Bij mensen die van ze hielden. Zo werkte het dus hier! Langzaam maar zeker vielen de puzzelstukjes op hun plek…

Wordt vervolgd